Kijk 'm zitten daar, op z'n rotsblok. Eekhoorn aan zee. Hij heeft
een verre en gevaarlijke reis gemaakt om hier te komen. Weg van de plek waar
hij zijn hele leventje had gewoond. Hij vond het te druk, hij had het wel
gezien, hij wou iets nieuws.
Hij ademde diep
in en blies langzaam uit terwijl hij keek over de zee. De zee en zijn zwoele
geluid. Wat was het mooi. Hij sloot zijn ogen en alles mocht er zijn. Hij
voelde de zachte wind van de zee door zijn krulstaart aaien. Zijn neus rook het
zout van het water. Zijn pootjes voelden de nattigheid van de spettertjes die door
de golven omhoog werden gezwiept.
Langzaam gleden
zijn gedachten terug naar de plek waar hij heeft gewoond. Het bos met zijn
velen soorten bomen, groot en klein. Alle vogels en insecten, egels en muizen,
herten en wilde zwijnen. Er was zoveel levendigheid geweest. Hij dacht aan de
bomen die mooie klim- en springparadijzen waren geweest. Het fluiten van de
vogels in de ochtend bij het ontwaken, en in de avond bij het vallen van de
avond. De wind die door de bomen verhalen uit het hele land vertelde, en de
dieren die elke dag weer iets nieuws beleefden.
Na alle verhalen
die hij had gehoord dacht hij hier het geluk te vinden, maar nu hij zijn ogen
gesloten had begon hij daarover te twijfelen. Was hij ongelukkig geweest? Is de
zee het geluk? Wanneer ben je gelukkig?
Er rolde een
traan over het neusje van eekhoorn en hij opende zijn ogen. ‘De zee is prachtig’
dacht hij. ‘Maar hier ga ik niet gelukkig kunnen zijn. Ik wil kunnen springen
in de bomen, luisteren naar alle dieren en de geuren van het bos tijdens de
seizoenen kunnen opsnuiven. Ik had alles wat ik nodig had, en in plaats van
daar tevreden mee te zijn was ik egoïstisch en ging ik op zoek naar meer.’
Eekhoorn besefte dat zijn huis, zijn huis was geweest waar alleen hij echt gelukkig kon zijn. Hij had spijt dat hij meer wou dan wat hij al had. Hij wou naar huis, zijn vertrouwde, gezellige omgeving. De plek waar hij weinig had, maar toch ook heel veel.